Zoeken

Nieuwe interneringswet: utopie of kans voor geïnterneerde personen?

Raf De Rycke
Psychiatrie & Verpleging

Ons land telt iets meer dan 4.000 geïnterneerde personen, van wie ongeveer 1.100 of 25% opgesloten zijn in penitentiaire instellingen. De interneringsproblematiek is nooit ver uit het nieuws. De media schuwen de berichten – vaak met een sensationeel tintje – over internering niet, zoals over de opeenvolgende veroordelingen en berispingen van ons land door verschillende internationale instanties (o.a. het Europees Comité voor de Preventie van Folteringen, Onmenselijke of Vernederende Behandeling of Bestraffing en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens) omdat veel geïnterneerde personen de zorg niet krijgen waarop ze recht hebben, de moord op de twee Luikse meisjes Stacey en Nathalie waar de dader eerst niet en later wel toerekeningsvatbaar werd verklaard, de discussies die in de rechtszaal gevoerd worden tussen gerechtsdeskundigen over het al of niet toerekeningsvatbaar zijn van een beklaagde (cf. de casus K. De Gelder), de ondermaatse vergoeding en laattijdige betaling van gerechtsdeskundigen, de vraag van F. Van den Bleeken naar euthanasie die werd geweigerd, …  Al die voorbeelden wijzen erop dat we te maken hebben met een sterk verouderde interneringswet en dat het zorgaanbod voor geïnterneerde personen nog onvoldoende is uitgebouwd. Mogen we de nieuwe interneringswet zien als een utopie of een kans voor geïnterneerde personen? Na een korte historiek wordt ingegaan op de belangrijkste bepalingen van de nieuwe wet.  Vervolgens komen een aantal kritische succesfactoren aan bod. Het laatste punt gaat over voorstellen tot remediëring van de nieuwe interneringswet.

1.    Korte historiek

Reeds in 1873 formuleerde het Belgisch parlement een dringende vraag naar een “prison-hospice”, een soort zorginstelling voor delictplegers die ontoerekeningsvatbaar waren omwille van een ernstige psychiatrische aandoening. Pas 57 jaar later werd de wet van 9 april 1930 tot bescherming van de maatschappij tegen abnormalen, gewoontemisdadigers en plegers van bepaalde seksuele feiten goedgekeurd.  In 1964 vond een eerste aanpassing van die wet plaats. Zowel de wet van 1930 als die van 1964 kregen onmiddellijk kritiek na de inwerkingtreding. In 2007 werd met de wet van 21 april 2007 (Belgisch Staatsblad van 13 juli 2007) een nieuwe poging ondernomen tot grondige aanpassing.  Andermaal kreeg die wet zware kritiek te slikken met als gevolg dat hij niet werd uitgevoerd en finaal zelfs volledig opgeheven werd.  Op 9 juli 2014 verscheen dan in het Belgisch Staatsblad de wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen die de wet van 1930 vervangt. De inwerkingtreding is voorzien op 1 januari 2016. Niettegenstaande die wet een belangrijke stap vooruit betekent in vergelijking met de nooit uitgevoerde wet van 2007, is er opnieuw sprake van een reparatiewet. Het interneringsdossier verloopt bijgevolg niet alleen tergend traag, maar oogst ook voortdurend kritiek bij de inwerkingtreding van nieuwe wetten, een toch wel onvoorstelbare vaststelling.  De vraag rijst naar het waarom van die toch wel pijnlijke vaststellingen. Een belangrijke reden heeft te maken met het ontbreken van de nodige financiële middelen. Op enkele moedige politici na ontbreekt de politieke wil om het lot van de geïnterneerden te verbeteren. Opkomen voor geïnterneerden oogst geen stemmen bij de verkiezingen. Zonder de veroordelingen en berispingen van de voornoemde Europese instanties, zou er voor de geïnterneerde personen in ons land nog niet veel gebeurd zijn. Voorts vermelden we de meervoudige stigmatisering van geïnterneerde personen. Ze worden niet alleen geconfronteerd met het stigma dat op veel psychiatrische patiënten rust, maar ook nog eens met het stigma van delictpleger. En dat is er nog de confrontatie tussen het justitieel discours dat hoofdzakelijk in termen van ‘ja’ of ‘neen’ wordt gevoerd en het zorgdiscours waar een meer genuanceerd denken overheerst.

2.    Belangrijkste bepalingen van de nieuwe wet

2.1.    Recht op zorg en bescherming van de maatschappij

Artikel 2 van de nieuwe wet is ongetwijfeld het meest cruciale artikel. Daarin verankert de wetgever het recht op zorg voor de geïnterneerde personen om een menswaardig leven te leiden en de bescherming van de maatschappij. De zinsnede waarin staat dat de geïnterneerde persoon de nodige zorg aangeboden zal worden met het oog op een menswaardig leven is nieuw. De zorg wordt daardoor nog meer juridisch afdwingbaar. Elke geïnterneerde persoon die geen aangepaste zorg krijgt, kan dat dus juridisch aanvechten. Het is dan ook de verwachting dat het aantal rechtszaken over de plaatsing van geïnterneerde personen buiten de gevangenissen sterk zal toenemen.

Rekening houdend met het veiligheidsrisico en de gezondheid van de geïnterneerde persoon wordt gestreefd naar de nodige zorg om een menswaardig bestaan te leiden. Die zorg is gericht naar een maximaal haalbare vorm van re-integratie in de samenleving. De belangrijkste uitgangspunten zijn zorg op maat, regulier waar het kan en specifiek waar het moet. Voor een bepaalde groep van geïnterneerde personen zal een re-integratie moeilijk verzoenbaar zijn met de bescherming van de maatschappij. Een beveiligde setting blijft in dat geval nodig.

In de nieuwe wet komen heel wat bepalingen voor die slaan op de slachtoffers. Zo kunnen slachtoffers vragen om geïnformeerd en/of gehoord te worden.  De voorzitter van de KBM’s is bevoegd voor alle verzoeken van slachtoffers.

2.2.    Psychiatrisch deskundigenonderzoek

Het psychiatrisch deskundigenonderzoek vormt een belangrijk element in de toegang tot het interneringsstatuut. Volgens de nieuwe wet is dat onderzoek een noodzakelijke voorwaarde voor internering en kan het bevolen worden door de procureur des Konings, de onderzoeks- of vonnisrechter. In het verleden behoorde het deskundigenonderzoek al tot de feitelijkheid. Een college van gedragswetenschappers (psychologen, criminologen, maatschappelijk assistenten) onder de leiding van een psychiater staat in voor de uitvoering van het deskundigenonderzoek. Het zogenaamde binaire karakter van de vraag over toerekeningsvatbaarheid (toerekeningsvatbaar of ontoerekeningsvatbaar) is gebleven, niettegenstaande al veel gepleit werd voor de toepassing van een schaal zoals in Nederland.

Een belangrijke wijziging die de kwaliteit van het onderzoek beter moet verzekeren is de inschakeling van een deskundige psychiater die vooraf erkend is door de bevoegde minister of door zijn afgevaardigde. Die deskundige moet ook alle nuttige inlichtingen inwinnen bij de huisarts van de betrokkene en desgevallend bij zijn andere of vroegere psychiatrische zorgverleners. Voorts wordt een cel “uitgebreide kwaliteitsbewaking” opgericht binnen Volksgezondheid om na te gaan of de verslagen van de deskundigen voldoen aan de zowel inhoudelijke als vormelijke kwaliteitsnormen.

Normaal gezien zou het nieuw opgelegd psychiatrisch deskundigenonderzoek en de inschakeling van een erkende psychiater moeten leiden tot minder discussies in de rechtszaal over het al of niet toerekeningsvatbaar zijn van een beklaagde.

De nieuwe wet versterkt de mogelijkheden van bijstand en tegenspraak. Een vertrouwenspersoon of een advocaat kan instaan voor het verlenen van bijstand. Na afloop van zijn werkzaamheden moet de deskundige zijn bevindingen met een voorlopig advies overmaken aan de raadsman van de onderzochte persoon en het openbaar ministerie.  De mogelijke opmerkingen van de raadsman moeten door de deskundige in het verslag worden opgenomen met een verplicht antwoord van de deskundige.

2.3.    Rechterlijke beslissingen tot internering

Aan de rechterlijke beslissingen tot internering is weinig gewijzigd. Tot internering kan overgegaan worden:
-    na een forensisch psychiatrisch deskundigenonderzoek;
-    door een onderzoeks- of vonnisrechter;
-    voor bewezen verklaarde misdaden en wanbedrijven waarop een gevangenisstraf is gesteld;
-    van een persoon die lijdt aan een geestesstoornis;
-    in zoverre de geestesstoornis het oordeelsvermogen van de dader of de controle over zijn daden teniet doet of ernstig aantast;
-    en in zoverre er een gevaar bestaat dat de dader opnieuw misdrijven zou plegen.
De onderzoeks- of vonnisrechter kan een persoon die een gevaar oplevert in de gerechtelijke fase van de internering onmiddellijk tot opsluiting bevelen.

Nieuw in vergelijking met de wet van 1960 is dat het misdrijf strafbaar moet zijn met een gevangenisstraf. Nieuw is ook dat het maatschappelijk gevaar betrekking heeft op het risico op herval of recidive. Internering voor lichte feiten blijft nog steeds mogelijk met de nieuwe interneringswet in tegenstelling tot in Nederland. Jammer dat geen debat plaatsvond over de vraag of internering niet voorbehouden moet worden voor personen die zware tot zeer zware misdrijven hebben gepleegd. Internering blijft omwille van de onbepaalde duur toch zeer ingrijpend. 

2.4.    Uitvoering van de internering

Een van de belangrijke hervormingen op het vlak van de uitvoering van de internering is de overheveling van het volledige dossier naar een bijzonder kamer van de strafuitvoeringsrechtbank. De uitvoering van de internering berust bij de op te richten Kamers ter Bescherming van de Maatschappij (KBM) ter vervanging van de huidige Commissies ter Bescherming van de Maatschappij (CBM). Een KBM van de strafuitvoeringsrechtbank bestaat uit een rechter-voorzitter en twee assessoren, van wie één klinisch psycholoog moet zijn, maar geen psychiater meer zoals in de CBM’s.

De plaatsing en overplaatsing kan gebeuren in voorzieningen die een samenwerkingsakkoord hebben gesloten met justitie en volksgezondheid. De zorgsector is altijd vragende partij geweest voor een onderhandelde plaatsing binnen het forensisch netwerk en vreest dat een rechter willekeurig zal plaatsen zonder rekening te houden met de psychiatrische aandoening, de mogelijkheden van het zorgaanbod en de ernst van het delict.  Men kan stellen dat de onderhandeling zich situeert binnen de af te sluiten samenwerkingsakkoorden. Het gaat dan veeleer over een opnameplicht binnen de grenzen van de samenwerkingsovereenkomst.  Een stap voorwaarts is ongetwijfeld de mogelijkheid onmiddellijk aan de geïnterneerde persoon een ambulante behandeling op te leggen, zonder dat hij eerst in een residentiële setting geplaatst moet worden. De uitvoering van de internering blijft nog altijd mogelijk in de psychiatrische annexen van gevangenissen. Dat is bijzonder betreurenswaardig omdat een gevangenis zeker niet de passende zorgcontext kan aanbieden. Kritiek kan ook gegeven worden op de mogelijkheid van de rechter om geïnterneerde seksueel delinquenten een beveiligingstermijn op te leggen voor de duur van 20 jaar te rekenen vanaf de vrijstelling op proef of de definitieve vrijlating. Dat impliceert een cumulatie van twee veiligheidsmaatregelen: de ene van onbepaalde duur en de andere van bepaalde, maar wel van lange duur.

De eerste zitting van de KBM vindt plaats binnen drie maanden na de definitieve interneringsbeslissing. De geïnterneerde persoon, de directeur of hoofdarts van de voorziening en desgevallend het slachtoffer worden in kennis gesteld van de datum. 

Het openbaar ministerie is belast met de controle op de geïnterneerde persoon en de politiediensten houden toezicht. De rapportage aan de KBM gebeurt door de psychosociale dienst (PSD) indien de geïnterneerde persoon verblijft in een psychiatrische annexe van de gevangenis, door de justitie-assistent indien hij ambulant of residentieel wordt behandeld en door een zorgvoorziening indien hij geplaatst is in een externe zorgvoorziening die daarvoor gesubsidieerd wordt.

Tot op vandaag kan een veroordeelde geïnterneerd worden. De nieuwe wet voorziet dat een veroordeling niet meer omgezet kan worden in een internering, ook niet in aansluiting bij een straf. Als gevolg daarvan is er niets meer voorzien voor de periode na de uitvoering van een veroordeling voor personen die mogelijk een groot veiligheidsrisico stellen. Wel blijft bij het strafeinde van een veroordeelde met een ernstige psychiatrische aandoening een gedwongen opname mogelijk op basis van de wet van 26 juni 1990 betreffende de bescherming van de persoon van de geesteszieke. Dat is uiteraard een stap die we moeten voorkomen omdat op die manier deze wet misbruikt zou worden.

3.    Kritische succesfactoren

We kunnen de volgende vier kritische succesfactoren onderscheiden die de uitvoering van de wet mogelijk moeten maken.

3.1.    Financiële middelen

Het is evident dat de wet onmogelijk uitgevoerd kan worden zonder bijkomende financiële middelen. Het getuigt niet van deugdelijk overheidsbeleid dat de nieuwe wet nog niet werd gekwantificeerd in euros. Niet alleen kleeft een belangrijk kostenplaatje aan een aantal bepalingen van de nieuwe wet (de oprichting van een penitentiair onderzoeks- en klinisch observatiecentrum, de installatie van de nieuwe Kamers ter Bescherming van de Maatschappij, de vergoeding voor gerechtsdeskundigen, … ). Ook om het recht op zorg niet tot een mooie intentie te beperken, zullen vele euros nog nodig zijn om het zorgaanbod verder uit te bouwen.  In tijden van budgettaire krapte zijn bijkomende middelen zeker geen vanzelfsprekendheid. Maar ook wanneer regeringen in het verleden niet te kampen hadden met besparingen, werden onvoldoende middelen uitgetrokken voor het interneringsdossier. Sowieso zal er voldoende politieke wil en ook een voldoende maatschappelijk draagvlak nodig zijn om de intenties effectief om te zetten in daden.

3.2.    Zorgaanbod

Bij het vorig punt werd reeds verwezen naar het kostenplaatje voor de verdere uitbouw van het zorgaanbod. De laatste jaren worden gemiddeld 350 personen geïnterneerd. De instroom overtreft in ruime mate de uitstroom, hetgeen impliceert dat bijkomende opvang-, behandel- en verblijfsmogelijkheden nodig zijn buiten de gevangenismuren.  Ondanks de opening van het Forensisch Psychiatrisch Centrum (FPC) in Gent en het FPC dat in de loop van 2016 opent in Antwerpen, zullen niet alle geïnterneerde personen in die voorzieningen terecht kunnen. Het meerjarenplan van de ministers Onkelinx-Vandeurzen van 2007 is nog steeds niet volledig uitgevoerd. Er is nog nood aan bijkomende capaciteit voor een aantal specifieke doelgroepen (seksueel delinquenten, personen met een mentale beperking), een specifieke unit voor vrouwen, units voor long stay, … Ook binnen de reguliere sector geestelijke gezondheidszorg dringen zich inspanningen op om geïnterneerde personen met een low profile op te nemen.  Het paradigma van de vermaatschappelijking van de geestelijke gezondheidszorg geldt evenzeer voor geïnterneerde personen, hetgeen inhoudt dat ook voor deze groep zoveel mogelijk de zorg ambulant moet aangeboden worden en dit niet alleen in de ambulante centra voor geestelijke gezondheidszorg, maar ook in de thuissituatie via de mobiele teams in het kader van de projecten artikel 107.

3.3.    Onderzoek en opleiding

Wetenschappelijk onderzoek in de geestelijke gezondheidszorg gebeurt momenteel ondermaats, niettegenstaande het grote belang hiervan voor de uitbouw van goed onderbouwde zorg en het uitstippelen van een verantwoord beleid. Dat belang geldt evenzeer voor de zorg aan geïnterneerde personen.  In Rekem werd het initiatief genomen tot oprichting van het Kenniscentrum Forensisch Psychiatrische Zorg (afgekort KeFor). Dat centrum staat in voor het uitvoeren, initiëren en begeleiden van onderzoek binnen de verschillende forensische (piloot)projecten in Vlaanderen. Binnen het Universitair Forensisch Centrum (UFC) gesitueerd binnen UZ Antwerpen, worden sedert 2010 behandeluitkomsten gemeten bij seksuele delinquenten. Binnen het Collaborative Antwerp Psychiatric Research Institute (CAPRI) lopen doctoraten over forensische thema’s. We vermelden ook Fordulas verbonden aan het UPC in Kortenberg dat onderzoek uitvoert binnen de forensische kinder- en jeugdpsychiatrie. Wetenschappelijk onderzoek kan ook bijdragen tot het beter inschatten van het plegen van een nieuw misdrijf, de zogenaamde risicotaxatie.

Forensische psychiatrie moet veel meer aan bod komen in de reguliere opleiding met mogelijkheden voor stage.  De Koninklijke Academie voor Geneeskunde van België (KAGB) pleit in haar advies van 26 april 2014 voor een erkenning van een bijzondere beroepsbekwaamheid in de forensische psychiatrie, waarvoor een degelijk Vlaams interuniversitair opleidingsprogramma (een soort Manama) uitgewerkt moet worden.  De ervaring leert ons dat de administratieve molens voor nieuwe opleidingen heel traag draaien. Uiteraard zal ook hier het financiële luik niet mogen ontbreken, zo niet wordt het een maat voor niets.

3.4.    Oprichting van een POKO

Reeds in 1999 werd bij Koninklijk Besluit het Penitentiair Onderzoeks- en Klinisch Observatiecentrum (afgekort POKO) opgericht. De realisatie ervan kwam er tot op heden niet.  De nieuwe interneringswet voorziet dat wanneer er redenen bestaan om aan te nemen dat een persoon die in voorlopige hechtenis is genomen, zich bevindt in een toestand waarin tot internering overgegaan kan worden, de onderzoeks- of vonnisrechter kan bevelen dat hij wordt onderworpen aan een forensisch psychiatrisch onderzoek met opneming ter observatie gedurende maximaal 2 maanden. Die observatie kan gebeuren in een psychiatrische afdeling van de gevangenis of in het door de Koning opgerichte POKO. De nieuwe wet blijft dus relatief vaag over de realisatie van het POKO en laat bovendien de mogelijkheid nog open voor observatie binnen een gewone gevangenissetting, wat zeker niet aangewezen is. Ook een Forensisch Psychiatrisch Centrum is niet de goede plaats voor die observatie. De uitvoering van de nieuwe interneringswet zou gepaard moeten gaan met de effectieve realisatie van een beveiligd klinisch observatiecentrum.

3.5.    Forensisch netwerk

Een volwaardig uitgebouwd forensisch netwerk bestaande uit alle ambulante en residentiële voorzieningen voor geïnterneerde personen is een conditio sine qua non voor een vlotte in-, door- en uitstroom van die personen. Alle betrokken actoren binnen een werkingsgebied zijn verantwoordelijk voor het geheel, ongeacht of ze aanbieder zijn van een onderdeel van de zorg voor geïnterneerde personen met een laag, gemiddeld of hoog profiel. Samenwerking gebeurt niet alleen tussen de actoren binnen de sector geestelijke gezondheidszorg, maar ook met de belendende sectoren zoals de sector voor personen met een beperking en met justitie. Het is ook de verantwoordelijkheid van alle betrokken overheden (justitie en volksgezondheid) op het federaal niveau en het niveau van de deelstaten.

4.    Naar een reparatiewet?

Als gevolg van de snelheid waarmee de wet van 5 mei 2014 door het parlement werd gejaagd, zijn heel wat schoonheidsfoutjes en ondoordachte bepalingen in die wet ingeslopen. Welke aanpassingen zouden in een reparatiewet moeten opgenomen worden? We sommen er enkele op. De context van de zorg wordt bepaald door de intensiteit van de zorg, het risico op herval en de gevaarlijkheidsgraad voor de samenleving en de geïnterneerde persoon. In functie daarvan is het belangrijk om al die factoren in kaart te brengen en toe te voegen aan het psychiatrisch deskundigenonderzoek. Zoals reeds vermeld bij de kritische succesfactoren vormt de gevangenis geen goed alternatief voor de observatie. Enkel een goed functionerend POKO is geschikt voor de observatiestelling.

De bewaking van de kwaliteit van het deskundigenverslag door een speciale cel van Volksgezondheid is overbodig. De kwaliteitscriteria voor het verslag en de verantwoordelijkheid van een erkend psychiater zijn voldoende. De bijkomende toetsing spoort ook niet met het principe van de scheiding van de machten.

Het binaire karakter van de vraag over toerekeningsvatbaarheid zou beter vervangen door een glijdende schaal met gradaties van toerekeningsvatbaarheid zodat een meer genuanceerde uitspraak gedaan kan worden. Zo kunnen in een vijfpuntschaal de volgende nuanceringen ingevoerd worden: toerekeningsvatbaar, enigszins verminderd toerekeningsvatbaar, verminderd toerekeningsvatbaar, sterk verminderd toerekeningsvatbaar en ontoerekeningsvatbaar.

De af te sluiten samenwerkingsovereenkomsten zouden beter afgesloten worden met het forensisch netwerk i.p.v. met individuele voorzieningen. De plaatsing kan dan gebeuren in overleg met het netwerk om alzo de best mogelijke en aangewezen zorg te garanderen. 

Artikel 84 van de nieuwe wet bepaalt dat kosten betreffende het onderhoud van de geïnterneerde persoon die behandeld wordt door een voorziening (exclusief een FPC, gevangenis of instelling tot bescherming van de maatschappij) verhaald kunnen worden op de geïnterneerde persoon of zijn familie. Die bepaling is zonder meer discriminerend omdat ze resulteert in een ongelijkheid tussen geïnterneerde personen onderling. Bovendien genieten geïnterneerde personen tijdens de periode van internering vaak niet van een inkomen of vervangingsinkomen.

In de marge van de reparatiewet blijft nog de vraag of de bevoegdheid over de gezondheidszorg en de psychiatrische zorg in de gevangenissen niet beter overgeheveld zou worden van justitie naar volksgezondheid, conform het advies van de KAGB van 26 april 2014. Meer en meer lidstaten van de Europese Unie hebben die stap al gezet.  Eigenlijk bestaat er geen enkele objectieve reden om de sociale rechten van gedetineerden of geïnterneerde personen te ontnemen.  Een dergelijke overheveling vraagt belangrijke begeleidende maatregelen zoals de financiering via de sociale zekerheid.

Conclusie

Globaal gezien mag de nieuwe interneringswet het label krijgen van een goede wet die heel wat perspectieven biedt om de jarenlange schandvlek op het blazoen van onze samenleving als gevolg van de verwaarlozing van de zorg voor geïnterneerde personen met een psychiatrische aandoening of met een mentale beperking weg te werken. Intussen heeft minister van Justitie Koen Geens een ambitieus plan bekendgemaakt waarin ook aandacht wordt besteed aan de interneringsproblematiek en dat zowel op juridisch vlak als op de zorgnoden voor geïnterneerde personen. Een aantal onvolkomenheden vragen dat zo spoedig mogelijk werk gemaakt moet worden van een reparatiewet. Laten we bij dat alles niet uit het oog verliezen dat de nieuwe wet, ook al wordt hij gevolgd door een reparatiewet, nog altijd maar een onderdeel vormt van het volledige interneringsdossier. Zo wordt de uitvoering van de nieuwe wet maar mogelijk wanneer ook het zorgaanbod verder wordt uitgebreid. De uiteindelijke doelstelling dat alle huidige en toekomstige geïnterneerde personen op een kwaliteitsvolle wijze buiten de gevangenismuren opgevangen, behandeld, verzorgd of ondersteund moeten worden, is zeker nog niet gerealiseerd.
 

Literatuurlijst

CASSELMAN, J., DE RYCKE, R. & HEIMANS, H. (eds.) (2015). Internering. Nieuwe interneringswet en organisatie van de zorg. Brugge: Die Keure.
DE RYCKE, R. & SABBE, B. (2014). Psychiatrie. Leuven : Lannoo Campus.
KAGB (2014). Advies over de forensische psychiatrie van 26 april 2014.
MOENS, I. & PAUWELYN, L. (2012). Geen opsluiting, maar sleutels tot re-integratie. Voorstellen voor een gecoördineerd zorgtraject voor geïnterneerden. Brussel: Zorgnet Vlaanderen.
Wet van 5 mei 2014 betreffende de internering van personen, BS 9 juli 2014.
 

Image
Katrien Marinus
Katrien Marinus is een krachtige madam. Ze is 26 jaar en draait al 4 jaar mee als psychiatrisch verpleegkundige in een open afdeling voor geïnterneerde patiënten in Zorggroep. Sint-Kamillus in Bierbeek. Daar opent dit jaar (het interview werd afgenomen in 2016) ook de eerste Vlaamse longstay ...
Gerelateerde wetenschappelijke artikels
Dit artikel beschrijft het traject waardoor we er binnen het psychiatrisch ziekenhuis Sint-Jan-Baptist en meer specifiek binnen de forensische psychiatrie toe kwamen om te gaan werken met motivationele gespreksvoering (MGV), en dat meer specifiek ...
In de geestelijke gezondheidszorg behoort vrijheidsbeperking tot de belangrijkste ethische problemen. Cliënten ervaren vrijheidsbeperking als een beknotting van autonomie en veelal ook als een traumatisch gebeuren, zeker als dit gebeurt zonder hun ...

Schrijf je in op onze nieuwsbrief en blijf op de hoogte